22430 |
worstelen |
weren:
Vgl. WNT sub weren (I): 13. Worstelen.
were (Q203b Ingber)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
woͅ.tələ v.mv. (Q203b Ingber)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrīvə (Q203b Ingber)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vreͅ.ŋə (Q203b Ingber)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vr"tələ (Q203b Ingber)
|
Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zīǝ (Q203b Ingber)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrief (Q203b Ingber)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25237 |
zachte wind, briesje |
der is kaum te horen:
der waor kŏm te heuĕre (Q203b Ingber),
even:
dər went rūšt mɛr ɛfə (Q203b Ingber)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18234 |
zakhorloge |
tassenuur:
vr.
teͅ.šə‧uər (Q203b Ingber),
uur:
oer (Q203b Ingber)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24967 |
zandbank |
hoogte in get water:
en heugde i gè-waater (Q203b Ingber)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|