22330 |
eerlijk in het spel |
eerlijk:
ierlig (Q203b Ingber)
|
Eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24972 |
eerstvolgend, ernaast |
ander jaar:
⁄t ander joar (Q203b Ingber)
|
eerstvolgend, direct op een genoemde volgend [naast] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20520 |
eetbare slak |
karakol:
krək‧oͅl (Q203b Ingber)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20526 |
eierkoek |
biscuit:
beskw‧i (Q203b Ingber)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
knotsen:
knoetse (Q203b Ingber)
|
Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
eigendom (Q203b Ingber)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eͅ.kstərōch (Q203b Ingber)
|
Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (Q203b Ingber)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17985 |
epidemie |
epidemie:
ēpədəmi (Q203b Ingber)
|
Epidemie: een besmettelijke ziekte die zich zeer snel uitbreidt (epidemie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22433 |
ereboog |
boog:
boag (Q203b Ingber)
|
Een boog opgericht over iemands weg als eerbewijs, bijv. bij een feest [boog, triumf, toog]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|