25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rommelen (Q203b Ingber),
ət roͅməlt e gən lox (Q203b Ingber),
wijdaf donderen:
⁄t wiet aaf dŏndere (Q203b Ingber)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gəmèkəlech (Q203b Ingber),
op zijn gemak:
op sə gəmáák (Q203b Ingber)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
mom:
mom (Q203b Ingber),
vastenavondsgek:
vastenavondsgek (Q203b Ingber)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18165 |
genezen |
genezen:
gəneͅ.əzə (Q203b Ingber)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18939 |
gereed |
vaardig:
vèèdig (Q203b Ingber)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (Q203b Ingber)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24154 |
geschreeuw van leeuweriken |
fluiten:
flø̄.tə (Q203b Ingber)
|
het geschreeuw van leeuweriken (kreeuwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
gəv"lech (Q203b Ingber)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
slapen (ww.):
šlōͅpə (Q203b Ingber)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gəze.ch (Q203b Ingber)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|