33453 |
kattegat |
kattelok:
kátǝlǫak (Q203b Ingber)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knoͅ.u̯ələ (Q203b Ingber)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (Q203b Ingber)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22662 |
kermismuziek |
kermismuziek:
kirmesmuziek (Q203b Ingber)
|
De muziek die te horen is op kermissen [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22463 |
kermistent |
kraam:
kraom (Q203b Ingber)
|
Een kermistent [barak, schob]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33536 |
kern van een pit |
pit:
pe.t m. (Q203b Ingber)
|
Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)]
I-7
|
24722 |
kernhout |
kern:
kēͅ.ən m. (Q203b Ingber)
|
Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22668 |
kerstlied |
kerstliedje:
kersjliedsje (Q203b Ingber)
|
Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22560 |
ketelmuziek maken |
huilen:
hulle (Q203b Ingber)
|
Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24513 |
kiem |
kiem:
k‧im m. (Q203b Ingber)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|