24496 |
kiemen |
schieten:
š‧ētə (Q203b Ingber),
spruiten:
šprū.tə (Q203b Ingber)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20592 |
kieskauwen |
pikken:
pe.kə (Q203b Ingber)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
piknaas:
pe.kn‧ās (Q203b Ingber)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
ki.tələ (Q203b Ingber)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
WLD
k‧iu̯ (v.) (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kink (Q203b Ingber)
|
kind [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20169 |
kinds |
kinds:
kindsch (Q203b Ingber),
verkindst:
vərk‧eͅnš (Q203b Ingber),
vərk‧eͅnšt (Q203b Ingber)
|
door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25259 |
kinnetje, maat van 15,2 liter (half anker) |
kinnetje:
v. vloeistoffen.
kenneke (Q203b Ingber)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 15,3 liter [kinnetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klam (Q203b Ingber),
week:
week (Q203b Ingber)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21862 |
klant |
klant:
klant (Q203b Ingber)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|