20787 |
koken (intr.) |
koken:
koake (Q203b Ingber)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24322 |
konijnenhol |
konijnshol:
WLD
kn‧iŋshoͅ.əl (o.) (Q203b Ingber)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20584 |
kooksel |
gekookts, het -:
gək‧oͅks (Q203b Ingber)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21016 |
koolraap |
kolraap:
koͅlr‧ap v. (Q203b Ingber),
reube:
r‧øかə v.mv. (Q203b Ingber)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
21499 |
kooppenning |
godsalder:
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
godssalder (Q203b Ingber)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
koopwaar:
koopwaar (Q203b Ingber),
spul:
spul (Q203b Ingber),
waar:
waar (Q203b Ingber)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17797 |
kort geknipt haar |
korte haren:
koͅ.rtə h‧ōͅrə (Q203b Ingber)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24737 |
korte dikke wortel |
stompwortel:
što.mpwoͅ.təl v. (Q203b Ingber)
|
Korte, dikke wortels (mollestaarten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21132 |
korter maken |
een kortere weg pakken:
ene kottere wèg pakke (Q203b Ingber)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kostbaar (Q203b Ingber)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|