20452 |
onkuis |
ontuchtig:
ontuchtig (Q203b Ingber),
onzuiver:
onzuuver (Q203b Ingber)
|
onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20922 |
onrijp |
groen:
gr‧ø̄n (Q203b Ingber)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
groen:
gr‧ø̄n (Q203b Ingber),
verkruppeld:
vərkrø.pəlt (Q203b Ingber)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21901 |
ontberen |
tekortkomen:
tekot kaome (Q203b Ingber)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
morgenskoffie, de -:
murgeskòffie (Q203b Ingber)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 6 - 7 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
o.ntšteͅ.akeŋ (Q203b Ingber)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
beure (Q203b Ingber)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33544 |
onvolgroeide vrucht |
krauwel:
kroͅ.u̯əl m. (Q203b Ingber)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)]
I-7
|
17973 |
onwel |
niet goed:
nēt gōt (Q203b Ingber),
ze.ch nēt gōt v"lə (Q203b Ingber)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20557 |
ooft |
ooften:
‧ø͂ͅf (Q203b Ingber)
|
ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|