id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33584 | sap van een vrucht | broei: br‧øi̯ v. (Ingber), sap: sa.p o. (Ingber, ... ) | Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)] I-7 |
21025 | savooiekool | savooiekool: səvo.i̯ək‧yəl v. (Ingber) | De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] I-7 |
34381 | schaap | schaap: sǭp (Ingber) | Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12 |
25068 | schaars | nee: nui (Ingber) | op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] III-4-4 |
22313 | schaatsen | schaatsen: sjaatse (Ingber) | Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
25016 | scheef, niet recht | scheef: scheif (Ingber), schuins: schuns (Ingber) | van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17729 | scheel zien | scheel kijken: šēͅl ki.kə (Ingber) | Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1 |
18402 | scheermes | schaars: m. šā.rš (Ingber), scheermes: scheirmets (Ingber), onz. šēͅ.ərmeͅ.ts (Ingber) | een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3 |
33440 | schelftakkenbossen, schelfhorden | rijzer: r˙īzǝr (Ingber) | Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6 |
17801 | scherp luisteren | de oren spitsen: də uərə špe.tsə (Ingber) | [N 84 (1981)] III-1-1 |