18204 |
spijkerpak |
spijkerpak:
spijkerpak (Q096b Itteren)
|
Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
WLD
spint (Q096b Itteren)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22535 |
spitse eind van een ei |
kop:
kop (Q096b Itteren)
|
Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33589 |
spitskool |
spitskool:
WLD
sjpitskūul (Q096b Itteren)
|
De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)]
I-7
|
24359 |
spitsmuis |
spitsmuis:
WLD
spitsmōēs (Q096b Itteren),
spitsmuisje:
WLD
spitsmeuske (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u het insektenetend diertje, veel op een muis lijkend, met spitse kop, dunne poten en een vrij lange staart (spitsmuis, dol, aardbol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22492 |
spitsroeden lopen |
door de kardoes gaan:
door de kardoesch goon (Q096b Itteren)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
WLD
gàffel (Q096b Itteren),
vork:
WLD
vörik (Q096b Itteren)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24249 |
spreeuw |
spreeuw:
sprieuf (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
praote (Q096b Itteren),
spreken:
spreeke (Q096b Itteren)
|
praten [DC 02 (1932)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
spreenkhaan (Q096b Itteren)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)]
III-4-2
|