24579 |
stam van de boom |
stam:
WLD
stám (Q096b Itteren)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
wijde:
WLD
weij (Q096b Itteren),
wijden:
WLD meervoud
wieje (Q096b Itteren)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20942 |
steen |
knop:
WLD
knóp (Q096b Itteren),
pit:
WLD
pit (Q096b Itteren)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24383 |
stekelbaars |
stekelbaars:
WLD
sjteekel baarsj (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
stelte (Q096b Itteren)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
WLD
kupòt goon (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steefdochter (Q096b Itteren),
stiefkind:
steefkeend (Q096b Itteren)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
steefkeender (Q096b Itteren)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steefmooder (Q096b Itteren)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steefauwers (Q096b Itteren)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|