e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stam van de boom stam: WLD  stám (Itteren) Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] III-4-3
stam van de knotwilg wijde: WLD  weij (Itteren), wijden: WLD meervoud  wieje (Itteren) De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)] III-4-3
steen knop: WLD  knóp (Itteren), pit: WLD  pit (Itteren) De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] III-2-3
stekelbaars stekelbaars: WLD  sjteekel baarsj (Itteren) Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)] III-4-2
stelt stelt: stelte (Itteren) Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)] III-3-2
sterven kapotgaan: WLD  kupòt goon (Itteren) Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] III-4-2
stiefdochter stiefdochter: steefdochter (Itteren), stiefkind: steefkeend (Itteren) stiefdochter [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefkinderen stiefkinder: steefkeender (Itteren) stiefkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefmoeder stiefmoeder: steefmooder (Itteren) stiefmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefouders stiefouders: steefauwers (Itteren) stiefouders [DC 05 (1937)] III-2-2