20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steefvader (Q096b Itteren)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefkind:
steefkeend (Q096b Itteren)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20579 |
stiekem eten |
slokken:
chlokke(?) (Q096b Itteren),
sjlokke (Q096b Itteren)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dø̄r (Q096b Itteren),
stier:
stīr (Q096b Itteren)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
25212 |
stille regen |
motteren:
mottert (Q096b Itteren)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31693 |
stobbe |
stronkel:
štrøŋkǝl (Q096b Itteren)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
21226 |
stoep |
stoep:
stop (Q096b Itteren)
|
stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
gots:
gotsch (Q096b Itteren),
witsje:
witchke (Q096b Itteren)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
stok veush (Q096b Itteren)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22536 |
stompe eind van een ei |
vot:
vot (Q096b Itteren)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|