e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiefvader stiefvader: steefvader (Itteren) stiefvader [DC 05 (1937)] III-2-2
stiefzoon stiefkind: steefkeend (Itteren) stiefzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
stiekem eten slokken: chlokke(?) (Itteren), sjlokke (Itteren) stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)] III-2-3
stier duur: dø̄r (Itteren), stier: stīr (Itteren) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stille regen motteren: mottert (Itteren) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stobbe stronkel: štrøŋkǝl (Itteren) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12
stoep stoep: stop (Itteren) stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)] III-3-1
stok of twijg om een kind te straffen gots: gotsch (Itteren), witsje: witchke (Itteren) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stokvis stokvis: stok veush (Itteren) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stompe eind van een ei vot: vot (Itteren) Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)] III-3-2