20577 |
tabakspruim |
pruimpje:
pruimke (Q096b Itteren),
sjiekje:
sjikske (Q096b Itteren)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
drab:
drap (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19833 |
tafelpoot |
poot:
pūt (Q096b Itteren)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
tak:
WLD
tak (Q096b Itteren)
|
Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20476 |
tak van een geslacht |
familie:
femielie (Q096b Itteren)
|
de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24727 |
takken (coll.) |
douw:
WLD
douw (Q096b Itteren)
|
Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24707 |
takken krijgen |
vertakken:
WLD
vertákke (Q096b Itteren)
|
Takken krijgen, gezegd van een boom (takken). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17760 |
tand |
tand:
tand (Q096b Itteren)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tan (Q096b Itteren)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
20357 |
tante |
tant:
taant (Q096b Itteren)
|
tante; Bestaan er verschillende woorden voor een tante van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|