24961 |
vijver |
poel:
pool (Q096b Itteren),
wijert:
weijert (Q096b Itteren)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24386 |
vin |
vin:
WLD
vinne (Q096b Itteren),
vinnu (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q096b Itteren)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed van ene vinger (Q096b Itteren)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
klauwen:
klauwe (Q096b Itteren)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22413 |
vishengel |
garde:
geirt (Q096b Itteren)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
snaad:
schwoat (Q096b Itteren)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangs (Q096b Itteren)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaams (Q096b Itteren)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|