e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijver poel: pool (Itteren), wijert: weijert (Itteren) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] III-4-4
vin vin: WLD  vinne (Itteren), vinnu (Itteren) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2
vinger vinger: vinger (Itteren) vinger [DC 01 (1931)] III-1-1
vingerlid lid: leed van ene vinger (Itteren) (vinger)kootje [DC 01 (1931)] III-1-1
vingers (spotnamen) klauwen: klauwe (Itteren) vinger [DC 01 (1931)] III-1-1
vink boekvink: bookvink (Itteren) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
vishengel garde: geirt (Itteren) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissnoer snaad: schwoat (Itteren) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangs (Itteren) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlaams vlaams: vlaams (Itteren) Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)] III-3-1