24725 |
zijtak |
zijtak:
WLD
zeitàk (Q096b Itteren)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20166 |
zindelijk |
proper:
proper (Q096b Itteren)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluite (Q096b Itteren),
slaan:
sloon (Q096b Itteren),
zingen:
zinge (Q096b Itteren)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
de boors geeve (Q096b Itteren)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkleijer (Q096b Itteren)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondese kleijer (Q096b Itteren)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (Q096b Itteren)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaait (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de flesch (Q096b Itteren)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (Q096b Itteren)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|