17763 |
hoektand |
oogtand:
auchtand (Q096b Itteren)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (Q096b Itteren)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (Q096b Itteren)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21866 |
hogen |
opbieden:
opbeje (Q096b Itteren)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24323 |
hom |
hom:
WLD
hom (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
hōmmel (Q096b Itteren),
WLD
hommul (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
knauwel brood:
knaéwul brŏĕd (Q096b Itteren)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hōneŋ (Q096b Itteren)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kòp (Q096b Itteren)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24720 |
hoofdwortel |
peen:
WLD
peen (Q096b Itteren)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|