24333 |
karper |
karp:
WLD
kèrup (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24179 |
kauw |
dooltje:
deulkə (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
kaaowe (Q096b Itteren)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kêl (Q096b Itteren),
strot:
stroot (Q096b Itteren)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
WLD
kéffe (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
keigele (Q096b Itteren)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kĕrnuf (Q096b Itteren)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22462 |
kermisgeld |
kermisgeld:
kerremisgeld (Q096b Itteren)
|
Een geschenk dat gegeven werd bij de kermis [kermis, fooi]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33536 |
kern van een pit |
keets:
WLD
kitsj (Q096b Itteren),
pit:
WLD
pit (Q096b Itteren)
|
Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)]
I-7
|
24722 |
kernhout |
kern:
WLD
kerren (Q096b Itteren),
kerrun (Q096b Itteren),
kerun (Q096b Itteren)
|
Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|