21560 |
kruidenier |
kruidenier:
kruideneer (Q096b Itteren)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20587 |
kruidenjenever |
kruidenjenever:
kruijesjeneever (Q096b Itteren)
|
kruidenjenever; Hoe noemt U: Jenever met kruiden (pop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroetwösj (Q096b Itteren)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kø̜t (Q096b Itteren)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
kawf (Q096b Itteren)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
leeuwerik met een kuifje:
lieuwwerrek (mit e kuufke) (Q096b Itteren)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (Q096b Itteren)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
20463 |
kuis, ingetogen |
net:
net (Q096b Itteren),
zedig:
zedig (Q096b Itteren)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (Q096b Itteren),
WLD
kūūt (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaol (Q096b Itteren)
|
kwaal [DC 02 (1932)]
III-1-2
|