22881 |
linksvoor |
linksvoor:
linksveur (Q096b Itteren)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lup (Q096b Itteren)
|
lip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispelen (Q096b Itteren)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21837 |
logeren |
uit logeren gaan:
oet logere goon (Q096b Itteren)
|
in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24846 |
loof |
loof:
WLD
louf (Q096b Itteren),
lover:
WLD
louver (Q096b Itteren)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24724 |
loot uit slapend oog |
valse scheut:
WLD
váálse sjeut (Q096b Itteren)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheutje:
WLD
sjeutje (Q096b Itteren)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24674 |
lork |
lariks:
WLD
lariks (Q096b Itteren),
lááriks (Q096b Itteren)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22400 |
loten |
loten:
lote (Q096b Itteren)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25217 |
luchtx |
lucht:
loch (Q096b Itteren, ...
Q096b Itteren)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|