e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linksvoor linksvoor: linksveur (Itteren) Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
lip lip: lup (Itteren) lip [DC 01 (1931)] III-1-1
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispelen (Itteren) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
logeren uit logeren gaan: oet logere goon (Itteren) in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)] III-3-1
loof loof: WLD  louf (Itteren), lover: WLD  louver (Itteren) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
loot uit slapend oog valse scheut: WLD  váálse sjeut (Itteren) Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)] III-4-3
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheutje: WLD  sjeutje (Itteren) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] III-4-3
lork lariks: WLD  lariks (Itteren), lááriks (Itteren) De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] III-4-3
loten loten: lote (Itteren) Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
luchtx lucht: loch (Itteren, ... ) lucht [DC 03 (1934)] III-4-4