24365 |
pos |
jood:
WLD
jud (Q096b Itteren),
jut (Q096b Itteren),
joodje:
WLD
jutsje (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33573 |
postelein |
postelein:
postelijn (Q096b Itteren)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloed (Q096b Itteren)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29421 |
pottenbakker |
pottenmannetje:
pǫtǝmɛnǝkǝ (Q096b Itteren)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
21524 |
potter? |
potter:
potter (Q096b Itteren)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21834 |
praatje |
praatje:
preutsches (Q096b Itteren)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20462 |
preuts |
kwezel, een -:
kwezel (Q096b Itteren)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17742 |
proeven |
proeven:
vast voedsel
preufke (Q096b Itteren)
|
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18221 |
pronken |
opgedirkt:
opgedirk (Q096b Itteren),
pronken:
proonke (Q096b Itteren)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
klinken:
kleenke (Q096b Itteren)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|