e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

Gevonden: 2402
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knorrepot knorpot: knorpot (Ittervoort) iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] III-1-4
knuppel, knots knoest: knoest (Ittervoort) Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] III-1-2
knutselen knutselen: knutsele (Ittervoort) Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)] III-3-2
koe die eenmaal heeft gekalfd vaars: vē̜s (Ittervoort) Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.] I-11
koe die tweemaal heeft gekalfd koe: [koe] (Ittervoort) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b] I-11
koek lijnzaadkoek: lēzǝntjkō.k (Ittervoort) Het koekvormig residu dat na het persen overblijft in de buil. Het wordt als veevoeder gebruikt. [Jan 284] II-3
koekenbreker koekenbreker: kōkǝbrē̜kǝr (Ittervoort) Werktuig waarmee men lijnkoeken en dergelijke tot brokjes maalt. [N 18, 135; N J, 7] I-11
koekje knapkoek: Rond en dun; speciaal Limburgs; de helft van een grote vla. Tekening zie vragenlijst  knapkook (Ittervoort) Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
koekoek koekoek: koekoek (Ittervoort) koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koets (alg.) koets: koets (Ittervoort) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1