e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rondsel van de watermolen rondsel: ronsǝl (Ittervoort) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3
rondslenteren, ronddolen dwalen: dwale (Ittervoort) lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
roodborstje roodborst: roodborst (Ittervoort) roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodvonk roodvonk: roeadvonk (Ittervoort) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)] III-1-2
rookvlees rookvlees: rookvlees (Ittervoort) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
room room: roum (Ittervoort), rǫu̯m (Ittervoort) De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] I-11, III-2-3
roos (rode uitslag) roos: raos (Ittervoort) huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)] III-1-2
roosteren roosteren: roosteren (Ittervoort) roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)] III-2-3
rosmolen mange (fr.): manéézje (Ittervoort), manège (fr.): manē̜žǝ (Ittervoort) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] I-4, I-7
rot rot: rot (Ittervoort) Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] III-2-3