33103 |
stoppels |
stoppelen:
stǫpǝlǝ(n) (L321a Ittervoort)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
21446 |
stortplaats |
stort:
stort (L321a Ittervoort)
|
de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
stoeate (L321a Ittervoort)
|
Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18846 |
stoutmoedig |
astrant:
strantj (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort),
frech (du.):
vrek (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort)
|
heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20534 |
stoven |
smoren:
smoeren (L321a Ittervoort),
stoven:
stoven (L321a Ittervoort)
|
bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21213 |
straatgoot |
goot:
geut (L321a Ittervoort)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18776 |
streng |
streng:
streng (L321a Ittervoort)
|
niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26680 |
strijker |
de strijk:
dǝ strī.k (L321a Ittervoort)
|
Met de steenspil verbonden, gebogen houten arm die het zaad in de kollergang voor de kantstenen strijkt. [Jan 277]
II-3
|
21093 |
stroef |
stuurs:
stuurs (L321a Ittervoort)
|
niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24636 |
stronk van de knotwilg |
boks:
boks (L321a Ittervoort)
|
Het korte onderstuk van een wilg wanneer de takken vlak boven de grond worden afgekapt. [N 82 (1981)]
III-4-3
|