| 17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
toete (L321a Ittervoort)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkele (L321a Ittervoort)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (L321a Ittervoort)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 20704 |
taaie pannenkoek |
leren lap:
lairelap (L321a Ittervoort)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 21826 |
taal |
taal:
taal (L321a Ittervoort)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 20745 |
taart |
taart:
taart (L321a Ittervoort)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 26428 |
taats van het staakijzer |
spits:
spets (L321a Ittervoort)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|
| 26542 |
taatspot van het staakijzer |
pot:
pǫt (L321a Ittervoort)
|
De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g]
II-3
|
| 20577 |
tabakspruim |
rolletje:
rolke (L321a Ittervoort)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24494 |
tak (alg.) |
tak:
tak (L321a Ittervoort)
|
Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)]
III-4-3
|