20499 |
drinken |
lessen:
lessen (L321a Ittervoort)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (L321a Ittervoort)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
droesem:
droesem (L321a Ittervoort)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zatlap:
zaatlap (L321a Ittervoort)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
een goed stuk in de kraag hebben:
ei goot stuk inne kraag höbbe (L321a Ittervoort)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
strontzat zijn:
strondjzaat zeene (L321a Ittervoort)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20554 |
drop |
klits:
klits (L321a Ittervoort)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswater (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21817 |
druk praten |
wauwelaar (zn.):
wouwelàir (L321a Ittervoort)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
drukken:
drùkke (L321a Ittervoort)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|