e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langzaam, traag traag: traog (Ittervoort) langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
lap lap: lap (Ittervoort) sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lap op een schoen huif: hoef (Ittervoort) lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] III-1-3
last, moeilijkheid slameur: slameur (Ittervoort) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] III-1-4
laster laster: laster (Ittervoort) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] III-1-4
lasteren roddelen: roddele (Ittervoort) iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) difficile (fr.): difficúl (Ittervoort) niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig kind nest: nèst (Ittervoort) een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig zijn jengelen: jengele (Ittervoort) tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)] III-1-4
lastigvallen hinderen: hinjere (Ittervoort) iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)] III-3-1