21117 |
mals, gezegd van boter |
week:
weik (L321a Ittervoort)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
24203 |
man, mannelijke zangvogel |
mannetje:
menke (L321a Ittervoort)
|
mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18924 |
manier |
manier:
maneer (L321a Ittervoort)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
hinkelen:
hinkele (L321a Ittervoort)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
mangkere (L321a Ittervoort)
|
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34051 |
mannelijk kalf |
stiertje:
stīrkǝ (L321a Ittervoort)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rammel:
remmel (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24207 |
mannelijke merel |
mannetje:
menke (L321a Ittervoort)
|
een mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18585 |
mannenonderhemd |
boezeroentje:
bazaroentje (L321a Ittervoort)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21852 |
marktkraam |
kraampje:
krömke (L321a Ittervoort)
|
een tent, een stalletje op de markt waarin de goederen tentoongesteld zijn [kraam, schob] [N 89 (1982)]
III-3-1
|