20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
maidje (L321a Ittervoort)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
meidje:
maidje (L321a Ittervoort)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18125 |
melaatsheid |
lepra:
lepra (L321a Ittervoort)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20970 |
melig |
melig:
mailig (L321a Ittervoort)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
mèlktenj (L321a Ittervoort)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33554 |
meloen |
meloen:
meloen (L321a Ittervoort)
|
Een meloen, de komkommerachtige oranjekleurige of groene, sappige, smakelijke vrucht (meloen, kanteloep). [N 82 (1981)]
I-7
|
19137 |
menen |
menen:
mijne (L321a Ittervoort)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24212 |
merel |
melder:
mailder (L321a Ittervoort),
méélder (L321a Ittervoort)
|
merel || merel (25,5 overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merch (L321a Ittervoort)
|
[N 10a (1961)]
III-1-1
|
32591 |
mest verspreiden |
(mest) breiden:
bręi̯ǝ (L321a Ittervoort)
|
De hoopjes mest die op het land liggen, moeten vóór het ploegen gelijkmatig over het land worden verdeeld met de riek: men neemt telkens een hoeveelheid mest op, om deze vervolgens uiteen te schudden, terwijl men met de riek een slingerbeweging maakt. [N 11, 20; N 11A, 23; N M, 8b add.; A 9, 27; RND 51; JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 9; monogr.]
I-1
|