21348 |
nors |
zuur:
zoor (L321a Ittervoort)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
slaan:
slaon (L321a Ittervoort)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
sjaal (L321a Ittervoort)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (L321a Ittervoort)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
mörge (L321a Ittervoort)
|
s morgens) [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
poosje:
puèske (L321a Ittervoort)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L321a Ittervoort)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olie:
olie (L321a Ittervoort)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26678 |
olie slaan |
olie slaan:
o ̝li slǭ.n (L321a Ittervoort),
smout slaan:
smǫw.t ~ (L321a Ittervoort)
|
In een oliemolen olie persen uit geplette en verwarmde zaden. Zie ook de lemmata ɛvoorslagblokɛ en ɛheiɛ.' [Jan 17; Jan 279; Coe 15 add.; JG 1b, add.]
II-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
olieböl (L321a Ittervoort)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|