20452 |
onkuis |
onzedig:
onzedig (L321a Ittervoort)
|
onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19267 |
onnozel persoon |
ezel:
ezel (L321a Ittervoort),
lomperik:
lomperik (L321a Ittervoort),
stumper:
stumper (L321a Ittervoort),
uil:
uul (L321a Ittervoort)
|
een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || iemand die ontzettend dom is [nienop] [N 85 (1981)] || zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20922 |
onrijp |
groen:
greun (L321a Ittervoort)
|
Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33535 |
onrijp, onvolgroeid |
gegaarrijpt:
gegiëríept (L321a Ittervoort),
groen:
greun (L321a Ittervoort),
niet rijp:
niet ríep (L321a Ittervoort)
|
Een onvolgroeide vrucht (krots, gast). [N 82 (1981)] || Niet rijp, gezegd van een vrucht (groen, groenweg). [N 82 (1981)] || Onvolgroeid, gezegd van een vrucht (vernepen). [N 82 (1981)]
I-7
|
19278 |
onrustig |
wispelturig:
wispelturig (L321a Ittervoort)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18973 |
onschuldig |
onnozel:
onnozel (L321a Ittervoort)
|
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18861 |
onstuimig |
driftig:
driftig (L321a Ittervoort)
|
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21901 |
ontberen |
derven:
derve (L321a Ittervoort)
|
niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20581 |
ontbijt |
ontbijt:
ontbijt (L321a Ittervoort)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
omvlikken:
omvlekǝ (L321a Ittervoort)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|