33584 |
sap van een vrucht |
sap:
sap (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sevoeje (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort),
savooie:
sevoeje (L321a Ittervoort)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
25068 |
schaars |
schaars:
sjaars (L321a Ittervoort)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21092 |
schaften |
schaften:
chafte (L321a Ittervoort),
sjafte (L321a Ittervoort)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-3-1
|
21432 |
schatten |
prijzen:
prieze (L321a Ittervoort)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
vagina:
vagina (L321a Ittervoort)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
sjijf (L321a Ittervoort)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17729 |
scheel zien |
scheel zien:
sjèil zeen (L321a Ittervoort)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjairmets (L321a Ittervoort)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|