20640 |
bierpap |
bierslemp:
beerslemp (L321a Ittervoort)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
beersop (L321a Ittervoort)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
aftrekken:
āftrękǝ (L321a Ittervoort)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
21863 |
bij opbod verkopen |
veilen:
veile (L321a Ittervoort)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
veeg:
veèg (L321a Ittervoort)
|
een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21841 |
bijeenleggen |
bijeenleggen:
bie eèn lègge (L321a Ittervoort)
|
gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33088 |
bijgooier |
aangever:
āngē̜vǝr (L321a Ittervoort)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
21804 |
bijleggen |
bijgeven:
biegève (L321a Ittervoort),
bijleggen:
bijleggen (L321a Ittervoort)
|
een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
21156 |
bijweg |
binnenweg:
binnewaig (L321a Ittervoort)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22705 |
bikkel(s) |
kootje:
ky(3)̄ətjəs (L321a Ittervoort)
|
De beentjes. [N R (1968)]
III-3-2
|