26379 |
vol zijn |
(de beek) is vol:
es ˲vǫ.l (L321a Ittervoort)
|
Gezegd van de beek of de vijver, wanneer er genoeg bovenwater is verzameld om te kunnen gaan malen. Jeker in een aantal woordtypen is een hydroniem. [Jan 92; Coe 48; Grof 74]
II-3
|
21533 |
volk (natie) |
volk:
volk (L321a Ittervoort)
|
de gezamenlijke bewoners van een staat [volk, natie, diet] [N 88 (1982)]
III-3-1
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
volwassen:
volwasse (L321a Ittervoort)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20174 |
voogd |
momber:
momer (L321a Ittervoort)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
foppen:
foppe (L321a Ittervoort)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18889 |
voornemen |
plan:
van plan (L321a Ittervoort)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
van plan zijn:
van plan zeen (L321a Ittervoort)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurroad (L321a Ittervoort)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
sjolk (L321a Ittervoort)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26681 |
voorslagsblok |
oliebank:
ūliba.ŋk (L321a Ittervoort)
|
Het toestel waarin het gemalen zaad voor de eerste maal geperst wordt. [Jan 281]
II-3
|