21707 |
aankondigingskastje |
aanplakbord:
aanplekbord (L321a Ittervoort)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26593 |
aanmalen |
aanmalen:
ā.nmālǝ (L321a Ittervoort)
|
Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.]
II-3
|
21872 |
aanrekenen |
manen:
Van Dale: IV. manen, 1. (iem.) met aandrang herinneren aan een verplichting, hem opwekken tot het vervullen ervan, m.n. tot betaling.
mane (L321a Ittervoort)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
snoeren:
sneure (L321a Ittervoort)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
aanstoan (L321a Ittervoort)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18813 |
aanwijzen |
wijzen:
opwijze (L321a Ittervoort)
|
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20538 |
aardappelen stampen |
moezen:
moezen (L321a Ittervoort)
|
stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
aírdbíeër (L321a Ittervoort)
|
De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
airbièreflaai (L321a Ittervoort)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18905 |
aarden |
aarden:
aarde (L321a Ittervoort)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|