18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dömpel (L321a Ittervoort)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaarder (L321a Ittervoort)
|
de ambtenaar bij de rechtbank die belast is met de dienst op de terechtzittingen, het doen van aanzeggingen [bijv. van belastingschuld enz. [vorster, deurwaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
buikloop:
boekluip (L321a Ittervoort)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21753 |
dienstplicht doen |
dienen:
deene (L321a Ittervoort)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diek (L321a Ittervoort)
|
een weg tussen twee sloten (dijk) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33520 |
dik sap van steenvruchten |
koekoeksspij:
koekoekspie (L321a Ittervoort)
|
stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20532 |
dik worden |
dijen:
dijen (L321a Ittervoort)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20714 |
dikke boterham |
stuif:
ein stuuf (L321a Ittervoort)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20632 |
dikke snee brood |
hacht:
hacht (L321a Ittervoort)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deensdig (L321a Ittervoort)
|
de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|