20613 |
eetlust |
trek:
trik (Q028p Jabeek)
|
lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33709 |
egaliseren |
graven:
grāvǝ (Q028p Jabeek)
|
De grond met de schop egaliseren, al spittend gelijkmaken. [N 27, 11]
I-8
|
24430 |
egel |
stekelvarken:
sjtekelverken (Q028p Jabeek)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
ē̜gǝ (Q028p Jabeek)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
32808 |
eggen na het zaaien |
toe[eggen]:
tu[eggen] (Q028p Jabeek)
|
Met de hand gezaaid graan moest met de eg in de grond worden gewerkt. Daarvoor gebruikte men de zaadeg. Als men niet over zulk een eg beschikte of als men gezien de grondsoort e.d. de verschillende bewerkingen of egwijzen met dezelfde eg(soort) kon uitvoeren, egde men de ingezaaide akker na met de gewone eg, die dan "bot" was aangespannen. Machinaal (in rijen) gezaaid graan hoeft niet ondergeëgd te worden, omdat het door de zaaimachine al in de grond is gebracht. Men egde een aldus ingezaaide akker soms nog een keer na, om de sporen van de zaaimachine en de paardetrappen uit te wissen. Als men bij het na-eggen van het ingezaaide stuk geen keerstroken in acht hoefde te nemen, werkte men de kanten van de akker af, door enkele banen rond het hele perceel te eggen. Voor ''eggen'' en ''eggen'' zie het lemma ¬¥eggen¬¥.' [JG 1a+ 1b+ 1d; N 11, 80b; N 11A, 172c + 178; N P, 16 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
ééjərkook (Q028p Jabeek)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24478 |
eik |
eikenboom:
-
eikeboum (Q028p Jabeek)
|
eik [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
-
eikele (Q028p Jabeek, ...
Q028p Jabeek)
|
eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
eigen spellingsysteem
èngerling (Q028p Jabeek)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33610 |
erf |
goed:
gōt (Q028p Jabeek),
hof:
hōf (Q028p Jabeek)
|
I-7
|