25154 |
ijspegel |
ijspegel:
iespīēgel (mv.) (Q028p Jabeek)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
īēzel (Q028p Jabeek)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
īēzele (Q028p Jabeek)
|
ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
hoefijzertje:
hoofiezerke (Q028p Jabeek)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33613 |
in de moestuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (Q028p Jabeek)
|
[N P (1966)]
I-7
|
33017 |
ingezaaid land |
gezaaid:
gǝzīt (Q028p Jabeek)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
21687 |
inkomsten |
inkomen:
ikomme (Q028p Jabeek)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21691 |
inkopen gaan doen op de markt |
naar de markt gaan:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
nōā de mērt gōān (Q028p Jabeek)
|
inkopen gaan doen op de markt [markten, merten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21650 |
inmijner? (wbd) |
koper:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
de kūīper (Q028p Jabeek)
|
Heeft men voor de persoon bedoeld in de vorige vraag nog een bepaalde naam? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25607 |
inschieten |
inschieten:
ešētǝ (Q028p Jabeek)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|