25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
de bliksem is ingeslagen:
de bliksem is ingeschlage (Q028p Jabeek),
inslaan:
inschlāōn (Q028p Jabeek)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25589 |
invetten |
smeren:
šmīrǝ (Q028p Jabeek)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
25622 |
inzakken |
inzakken:
ezakǝ (Q028p Jabeek)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
18705 |
jacquetjak |
jacquet (<fr.):
chaquet (Q028p Jabeek)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
chaket (Q028p Jabeek)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
bollero (Q028p Jabeek),
jacquet (<fr.):
sjekèt (Q028p Jabeek)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20548 |
jam |
jam:
sjém (Q028p Jabeek)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hè is jørig (Q028p Jabeek)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
jartels (Q028p Jabeek)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q028p Jabeek)
|
jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|