e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jabeek

Overzicht

Gevonden: 1252
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kieskauwer pruimenzeiker: prêuməzéékər (Jabeek), slokmuil: sjlōēkmōēl (Jabeek) lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kind (algemene benaming) dop: gebr. in uitdrukkingen als: doe vrechen döp = jij brutaal kind  døͅp (Jabeek), kind: kent (Jabeek), kind (Jabeek), mop: gebr. in uitdrukkingen als: dè kleine möp = dat kleine ding (kind)  møͅp (Jabeek), poet: gebr. in uitdrukkingen als: de moeder is gestorven, die erm poete  pūtə (Jabeek) kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)] III-2-2
kinderkleren kinderkleren: kinjerklejer (Jabeek) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kinderschort met mouwen mouwenscholkje: moewesjöllekske (Jabeek) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kippenladder, kippenleertje hoenderledder: hondǝrlødǝr (Jabeek) Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.] I-6
kippenrek, hoenderrek zitstekken: zetštɛkǝ (Jabeek) Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h] I-6
klaar om gebakken te worden brooddeeg: brūddēx (Jabeek) Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a] II-1
klaver, algemeen klee: kliɛ (Jabeek) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
kledij, kleren kleren: kleier (Jabeek), klejer (Jabeek), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: klejer (Jabeek) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleerluis klederluis: eigen spellingsysteem  klejerlōēs (Jabeek), mot: eigen spellingsysteem  mot (Jabeek) kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)] III-4-2