18330 |
kort schortlint |
snoer:
schnoor (Q028p Jabeek)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
korte brook (Q028p Jabeek)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
lage stevel:
lieag stievele (Q028p Jabeek)
|
laars met een korte schacht die tot aan de kuit reikt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
korte onderbroek:
korte óngerbrook (Q028p Jabeek)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
korte jas:
korte jas (Q028p Jabeek)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21657 |
kosten |
waard zijn:
wat sint de verkes wert (Q028p Jabeek),
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
wērt sin (Q028p Jabeek)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
mistig (weer):
mistig (Q028p Jabeek),
mistige lucht:
een mistige löch (Q028p Jabeek),
triest (weer):
triest weer (Q028p Jabeek)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
koude mist:
kāūwe mis (Q028p Jabeek)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25109 |
koude noordenwind, bijs |
wind van de hiering:
De Hiering is een klein vliegveld in de buurt, in noordelijke richting. Is er dus een noorderwind, dan gebruikt men deze uitdrukking. Een andere uitdrukking kan ik helaas niet achterhalen.
wìnjd van den Hiering (Q028p Jabeek)
|
koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
slob:
sjloebe (Q028p Jabeek)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|