33687 |
mulle grond |
mul:
mø̜l (Q028p Jabeek)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18418 |
muts: algemeen |
pats:
patsj (Q028p Jabeek)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansmijt:
sjansmiet (Q028p Jabeek)
|
houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mūr (Q028p Jabeek)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
30205 |
muurplaat |
richelbalk:
rexǝlbalǝk (Q028p Jabeek)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
28708 |
naaien |
naaien:
nīǝ (Q028p Jabeek)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
17848 |
naar huis gaan |
heimwaarts gaan:
heiveš gôn (Q028p Jabeek)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
18609 |
nachthemd |
nachthemd:
nachhumme (Q028p Jabeek)
|
nachthemd [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18608 |
nachtjapon |
nachtjapon:
nachjapòn (Q028p Jabeek)
|
nachtjapon [nachtpon, bedjak, nachtjak, jak] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18607 |
nachtkleren |
nachtkleren:
nachklèjer (Q028p Jabeek)
|
nachtkleding in het algemeen [t naachtdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|