20482 |
nicht |
nicht:
nex (Q028p Jabeek)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
21643 |
nikkelgeld |
nikkelgeld:
nikkel geljd (Q028p Jabeek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20401 |
noemen |
heten:
heiše (Q028p Jabeek),
noemen:
neume (Q028p Jabeek)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vīǝš (Q028p Jabeek)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
schrīēfgeljd (Q028p Jabeek)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18334 |
nylonkous |
nylon:
nylons (Q028p Jabeek)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblikje:
ougenblikske (Q028p Jabeek)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
20547 |
olie |
sla-olie:
sjlàà-aoalīē (Q028p Jabeek)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q028p Jabeek)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjaal:
sjaal (Q028p Jabeek)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|