20415 |
peettante |
goden-tjemoei:
jokemoei (Q028p Jabeek),
paat:
pāt (Q028p Jabeek),
patetant:
pātətant (Q028p Jabeek)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || petemoei, peettante
III-2-2
|
32456 |
peg |
peg:
pęx (Q028p Jabeek)
|
Houten pennetje waarmee het zoolbeslag onder het loopvlak van de klomp wordt vastgezet. In Weert (L 289) en omgeving werd voor het maken van de peggen hout gebruikt dat hondshout (hoŋshǫwt) of hondkersenhout (hoŋkø̜rsǝhǫwt) werd genoemd. In Gennep (L 164) en omgeving was het onder de benaming klompenpinnenhout (klōmpǝpenǝhōlt) bekend. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|
33717 |
penwortel van een den |
wortel:
wørtǝl (Q028p Jabeek)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
20842 |
peper |
peper:
pèper (Q028p Jabeek)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25647 |
peperkoekkruiden |
gekruiden:
gekruiden (Q028p Jabeek)
|
De kruiden die in peperkoekdeeg worden verwerkt. In vraag N 29, 88b werd gevraagd naar "grondstoffen voor peperkoekdeeg". Uit de melée van antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd nl. ''peperkoekkruiden'' en ''zoetstof voor peperkoek''. Niet in deze twee lemmata zijn opgenomen de benamingen voor ingrediënten als "potas", "druiven", "eieren", "ammoniak", "zout", "alkali", "mel", "boter", "maagzout", "water", "oude koek", "bruine zemels".' [N 29, 88b]
II-1
|
24856 |
perzikkruid |
reuts:
rø̄tš (Q028p Jabeek)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
18627 |
pet met opstaand bovenstuk |
zijden pats:
zieje patsj (Q028p Jabeek)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18281 |
pet: algemeen |
pats:
patsj (Q028p Jabeek)
|
pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21063 |
peul |
leut:
lĕŭt (Q028p Jabeek)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
leut:
leut (Q028p Jabeek)
|
[N Q (1966)]
I-7
|