e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jabeek

Overzicht

Gevonden: 1252
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaapmuts slaapmuts: schlaopmùtsch (Jabeek) slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)] III-1-3
slabbetje, spuugdoekje slabberaar: schlabbereer (Jabeek), slabbertje: schlebberke (Jabeek) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-2-2
slachthout hangstek: haŋstɛk (Jabeek) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slappe vilten hoed loesjhoed: loesjhood (Jabeek) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slikken slikken: sjlikə (Jabeek) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slip slip: hemsschlup (Jabeek) hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] III-1-3
slip-over slip-over: slipover (Jabeek) slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)] III-1-3
slipjas slipjas: schlepjas (Jabeek) jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slok slok: sjloek (Jabeek) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
sluier communiekapje: kemŭnekepke (Jabeek) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3