22117 |
de persoon die samen met de duivemelker de geloste duiven opwacht |
kijker:
kickers (Q157p Jesseren),
supporter:
supporters (Q157p Jesseren)
|
Hoe zegt men: de persoon die samen met de duivemelker de geloste duiven opwacht? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22126 |
de ring in een kapsule stoppen |
in het doosje steken:
in ’t deuske steiken (Q157p Jesseren)
|
de ring in een ijzeren kapsule stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34273 |
de stal uitmesten |
schoonmaken:
sxou̯nmǭ.kǝ (Q157p Jesseren),
šou̯nmǭkǝ (Q157p Jesseren)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
22136 |
de vastgestelde tijden aflezen |
dpouillement (fr.):
deponillement (Q157p Jesseren)
|
het aflezen van de vastgestelde tijden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜.vǝ (Q157p Jesseren)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
24407 |
dekken |
rijden:
rē̜ǝ (Q157p Jesseren),
springen:
spręŋǝ (Q157p Jesseren),
sprɛŋǝ (Q157p Jesseren)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
deksel:
dę.ksǝl (Q157p Jesseren)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
deken:
dękǝ (Q157p Jesseren)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (Q157p Jesseren)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22116 |
denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats |
afstand:
aofstand (Q157p Jesseren)
|
Hoe zegt men: de denkbeeldige lijn tussen hok en losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|