32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vō ̝ǝrǝ (Q157p Jesseren)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
33705 |
gegraven waterloop |
goot:
goǝt (Q157p Jesseren),
sloot:
slø̄t (Q157p Jesseren)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
27539 |
geit |
geit:
gē.t (Q157p Jesseren)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
tip:
tip (Q157p Jesseren),
top:
toep (Q157p Jesseren)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22100 |
geld inzetten |
poulen (<fr.):
poelen (Q157p Jesseren),
zetten:
zetten (Q157p Jesseren)
|
geld inleggen (inzetten)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeschepertje:
kouscheperke (Q157p Jesseren)
|
kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
22186 |
gele lichaamsluis |
vlooi:
vleu (Q157p Jesseren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: gele lichaamsluis [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22114 |
gelijktijdig lossen |
beteen lossen:
alles beteen losse (Q157p Jesseren)
|
het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19099 |
geluk |
geluk:
geluk (Q157p Jesseren)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen (hij heeft het verdiend, ge moet hem niet benijden). [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemente (Q157p Jesseren)
|
gemeente [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|