e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jesseren

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gevaarlijk periculeus: preikelous (Jesseren) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4
gevaarlijke kerel periculeus: preikelouse (Jesseren) Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)] III-1-4
gevoelig (zijn) week: wĕĕk (Jesseren) mijn hand is nog gevoelig (b.v. op de plaats waar ik mij vroeger verbrand heb) [ZND 24 (1937)] III-1-1
gevoelloos (zijn) doof: doof (Jesseren) in die vinger heb ik geen gevoel; hij is helemaal ... [ZND 24 (1937)] III-1-1
gewone spurrie spurrie: spø̜r (Jesseren) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewricht gewricht: gewricht (Jesseren) hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)] III-1-1
gier oproeren roeren: rȳ.rǝ (Jesseren) Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1
gier pompen [gier] pompen: pǫ.mpǝ (Jesseren) Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.] I-1
gier, mestwater, beer mestpoel: [mest]pū.l (Jesseren), mestzeik: [mest]˲zē.k (Jesseren), zeik: zē.k (Jesseren) Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.] I-1
gierkar zeikkar: [zeik]kē̜ǝr (Jesseren) De gierkar wordt gebruikt om gier naar het land te brengen. Op de kar bevindt zich een ton of bak met gier. Onder gierkar wordt ook wel verstaan het geheel van kar en ton. Kar en ton werden als één geheel gezien. Dit kan heel wel gelden voor meer plaatsen dan in dit lemma op grond van het materiaal aangegeven kon worden. Ook het omgekeerde doet zich voor, nl. dat benamingen die op ton of vat wijzen op de combinatie van kar en ton van toepassing zijn. Daarvoor zie men het volgende lemma. [N 17, 8 + 9a; N M, 9b; N 11A, 56a, + 57; JG 1a + 1b; monogr.] I-1