21954 |
pap (kropmelk) |
pap:
pap (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder: de pap of kropmelk waarmee de jongen eerst gevoed worden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅrə (Q157p Jesseren),
steken:
stĕĕke (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder: paren? [N 93 (1983)] || Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22028 |
pas kunnen vliegen |
nog niet van het dak af zijn:
nog nie van ’t daok aof gewĕĕs (Q157p Jesseren)
|
Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34046 |
pasgeboren kalf |
kwak kalf:
kwak [kalf] (Q157p Jesseren)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34116 |
penis van de stier |
durenpink:
dȳrǝpe.ŋk (Q157p Jesseren)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
25923 |
perenstroop |
perenstroop:
pijrǝstrǭwp (Q157p Jesseren)
|
Stroop, gemaakt van peren. [N 57, 34b; N 57A, 6; monogr.]
II-2
|
25892 |
pers |
pers:
pās (Q157p Jesseren)
|
De pers met schroefdraad die door middel van een hefboom wordt aangedreven. Zie afb. 18. Uit de opmerkingen van de invullers uit Q 247a en Q 249 blijkt dat het hier een ouder model betrof dat nog van hout was vervaardigd. Persen uit later tijd waren van metaal en voorzien van tandraderen voor de aandrijving. [N 57, 12a; monogr.]
II-2
|
25895 |
persbalk |
persblok:
pāsblok (Q157p Jesseren)
|
Het verticaal beweegbare, zware blok dat op het deksel van de perskuip gedrukt wordt. [N 57, 12h]
II-2
|
25896 |
persblok |
persblok:
pāsblok (Q157p Jesseren)
|
De blok of blokken hout die tussen de persbalk en het deksel van de perskuip als opvulling worden gelegd. [N 57, 13b]
II-2
|
25900 |
persdoek |
persdoek:
pāsduk (Q157p Jesseren)
|
Het doek dat tussen de verschillende lagen vruchtenpulp in de perskuip wordt gelegd. [N 57, 14c]
II-2
|