33978 |
rijzadel |
rijzadel:
rē̜.zǭǝl (Q157p Jesseren)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzelen:
rē̜zǝlǝ (Q157p Jesseren)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q157p Jesseren),
trompen:
tro.mpǝ (Q157p Jesseren
[(ouder)]
)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
schoonmaken:
šoͅu̯nmōͅ.kə (Q157p Jesseren)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33478 |
rode aalbes |
rode kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
rooi kroezelen (Q157p Jesseren)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20655 |
rode kool |
rode kool:
roi køͅl (Q157p Jesseren),
rooie keul (Q157p Jesseren)
|
Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)]
I-7
|
21938 |
roekoeën |
donderen:
Opm. bijv. "de duiven zijn aan het donderen".
donderen (Q157p Jesseren),
roeken:
Opm. bijv. "de duiven zijn aan het roeken".
roeken (Q157p Jesseren)
|
Hoe noemt men het geluid dat de duiven maken - de/het ....... bijv. de duiven zijn aan het ......... [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
oele, oele:
ulǝ, ulǝ (Q157p Jesseren)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
32976 |
rogge |
koren:
kōǫ.n (Q157p Jesseren)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
32834 |
rollen |
bet vollen wellen:
bę vǫlǝ [wellen] (Q157p Jesseren),
wellen:
wɛlǝ (Q157p Jesseren)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|