e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jesseren

Overzicht

Gevonden: 1089
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uit een schuine richting t.o.v. die van de losplaats aankomen te fel van achter de toren: (toren = kerk).  te fel van achter de toren (Jesseren) Hoe zegt men: uit een richting schuin ten opzichte van die van de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
uiteenploegen uitereenakkeren: ǭ ̝trē.n[akkeren] (Jesseren) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uitglijden uitslibberen: aotslibberen (Jesseren) uitglijden [ZND 24 (1937)] III-1-2
uitkomen uitkomen: ǭǝ.tkō.mǝ (Jesseren) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitkomen van de eieren hikken: hikken (Jesseren) Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)] III-3-2
uitwijken afzetten: ǭ.f˲zętǝ (Jesseren) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
vaars vaars: vi̯ās (Jesseren) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vagina, geslachtsorgaan van de merrie lijf: lē̜.f (Jesseren) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
van veren wisselen ruizelen: rø̄zǝlǝn (Jesseren), rø̜̄.zǝlǝ (Jesseren) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangijzertje, vangklep aan duiventil clapet (fr.): klam`pètə (Jesseren), klampet (Jesseren), ijzertje: ijzerke insteeke (Jesseren), tralie?: tralle (Jesseren) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] III-3-2