e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grasveld, bleekveld bleek: bleek (Jeuk), bleijk (Jeuk) het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)] || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] III-2-1
graszode mok: (mv)  mokǝ (Jeuk), res: ręs (Jeuk) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
graven graven: grave (Jeuk) Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)] III-1-2
graven (mv.) graven: graeve (Jeuk) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
gregoriaanse misgezangen gregoriaanse gezangen: gregoriaanse gezangen (Jeuk) Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3
grendel grendel: grɛnǝl (Jeuk), grɛŋǝl (Jeuk) Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.] I-6
grens grens: grens (Jeuk) de lijn die het gebied van een staat aangeeft [grens, linie, reem] [N 90 (1982)] III-3-1
grenslijn reen: Van Dale: reen, (gew.) grens tussen twee akkers of percelen.  reen (Jeuk) de scheiding tussen twee rechtsgebieden [ree, reen] [N 90 (1982)] III-3-1
grenssteen, grenspaal paalsteen: pau̯lstīǝn (Jeuk), reensteen: rīǝnstīǝn (Jeuk) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
grenzen reinen: riene (Jeuk) tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)] III-4-4